Volgsysteem voor verlies van bandenspanning (DDS), programmering
Deze functie is een handmatige beschrijving van hoe "DDS" opnieuw wordt geprogrammeerd na het verwisselen van de banden, bandenspanningssensoren of wielpositie.
Het voertuig gebruikt twee verschillende systemen om de bandenspanning te controleren:
DDS is een functie in ABS MK60 ESP die het drukverlies in de band mathematisch identificeert met de wielsnelheidssensoren voor ABS. De wielsnelheid van elk wiel wordt continu in de gaten gehouden tijdens het rijden. Drukverlies in een band verkleint de diameter en dus de wielsnelheid. Als het systeem zo'n verschil in snelheid opmerkt, licht het (rode) waarschuwingslampje op. "DDS" is een systeem dat indirect meet omdat het alleen waarschuwt bij drukverlies, maar niet de positie van de band specificeert. Het waarschuwingslampje gaat branden bij vermindering van de druk met ongeveer 30% in vergelijking met de andere banden. Bij een verstoring in het systeem, licht het (gele) waarschuwingslampje op.
TPMS is een rechtstreeks meetsysteem dat werkt met "DDS". Vier in de banden gemonteerde druk- en warmtesensoren controleren continu de bandenspanning tijdens het rijden. De bandenspanning wordt rechtstreeks naar de TMPS regeleenheid verzonden via radiogolven. De huidige bandenspanning kan afgelezen worden op het info-scherm. Als het systeem een afwijking in de druk in een of meer banden opmerkt, verschijnt er een bericht op het info-scherm met de positie van de defecte band. Een afwijking in de druk van min. 0,1 bar wordt weergegeven.
De eerste voorwaarde om het systeem te laten werken is dat alle wielen zijn uitgerust met druksensoren, alle wielen de gespecificeerde druk behouden en dat het systeem geïnitialiseerd is.
Het regelsysteem voor bandenspanning is klaar voor gebruik als de motor wordt gestart en controleert de bandenspanning continu bij een snelheid van minimaal 30 km/u (19 mph).
Opmerking:
De positie identificatie van het identificatienummer van de bandenspanningssensoren wordt automatisch gedaan. Bij het verwisselen van een sensor is geen verdere actie noodzakelijk.
Bij elke keer ontsteking AAN/UIT, wordt de informatie over de wielpositie opgeslagen.
Test condities:
Ontsteking aan of Motor starten
De status ID voor de bandenspanningssensoren dient geldig te zijn.
Procedure:
Start de functie.
De status ID voor de bandenspanningssensoren wordt gepresenteerd.
Onthoud dat de ID status van alle bandenspanningssensoren geldig moet zijn om deze functie uit te kunnen voeren.
Als de ID status van de bandenspanningssensoren ongeldig zijn, rijd u het voertuig sneller dan 30 km/u (19 mph) om gegevens van de bandenspanningssensoren te ontvangen.
Bij geldige ID status drukt u op “OK” om door te gaan met het handmatig aanleren.
Onthoud dat de volgende procedure binnen 15 minuten uitgevoerd dient te worden.
Verlaag de bandenspanning tot ongeveer 1 bar en pomp de banden weer op als volgt: Linksvoor: 3,0 bar, rechtsvoor: 2,7 bar, rechtsachter: 2,4 bar, linksachter: 2,1 bar.
De bandenspanningssensoren zijn nu actief.
Druk op de DDS knop gedurende vier seconden (met het contact aan of lopende motor).
Het waarschuwingslampje licht geel op om te bevestigen dat de juiste druk geïdentificeerd is (elke drukwaarde dient minstens eenmaal ontvangen te zijn, duur ongeveer twee minuten).
Voer de reset nogmaals uit: Druk op de DDS knop gedurende vier seconden (met het contact aan of lopende motor), het waarschuwingslampje knippert driemaal.
De druk kan afgelezen worden op het info-scherm (bij snel drukverlies gebeurt het verzenden bij stilstand).
Een defecte wielsensor die wordt geïdentificeerd door geen indicatie van bijbehorende drukwaarde, wordt getoond op het scherm.