Deze functie wordt gebruikt om nieuwe identificatiecodes voor de bandenspanningssensor te programmeren.
Opmerking:
Tijdens deze functie wordt er aangegeven dat u de 8-cijferige identificatiecode moet invoeren.
Als de identificatiecode bestaat uit slechts 7 karakters, voer dan eerst een nul (0) in.
Om de functie te voltooien dienen de sensoren geactiveerd te worden, ofwel via het activatie gereedschap of door het rijden op de weg met een snelheid van meer dan 50 km/u.
Test condities:
Contact aan, motor uit.
Er mogen geen foutcodes zijn opgeslagen in het foutengeheugen.
Accuspanning hoger dan 12 V.
Procedure:
Start de functie.
De huidige code wordt vertoond.
Selecteer de sensor bij de code.
Voer de code in en druk op “OK”.
Als er meer sensoren aangeleerd moeten worden, is dit het juiste moment.
Als het coderen voltooid is, moeten de sensoren geactiveerd worden.
Activeer de sensoren via het activatie gereedschap met het contact aan of door het rijden op de weg met een snelheid van meer dan 50 km/u.