Deze functie wordt gebruikt om de luchtvering te kalibreren.
De kalibratie van de niveausensoren wordt uitgevoerd wanneer:
De regeleenheid werd vervangen.
Niveausensors zijn gerepareerd of vervangen.
Het voertuig zal dan op en neer bewegen wanneer de luchtophanging gekalibreerd wordt. Het is daarom heel belangrijk dat er zich geen personen of uitrustingen bevinden in de zone rond of onder het voertuig, om schade of letsels te voorkomen.
The calibration is performed by setting the vehicle in the correct driving level with the buttons in the function. When the vehicle is correctly set, the level sensor can verify that they are within the tolerance level.
The calibrated values must be within 2,40 V - 2,60 V.
Maximum difference between the sensor values +/- 0,05 V.
Pas de hoogte van de luchtvering altijd op dezelfde manier aan: Van achteras naar vooras.
Alvorens de functie te starten, zorg ervoor dat het voertuig in de volgende stand staat:
Constante luchttoevoer in het systeem.
Parkeerrem niet toegepast
Het voertuig moet op een vlakke ondergrond staan.
Zorg ervoor dat het voertuig niet kan wegrijden.
Stel het voertuig in op het correcte niveau door de kleppen te activeren.
Lees de sensors uit zodat ze binnen te tolerantie blijven. (Sensors buiten het tolerantieniveau worden gewijzigd door de niveausensorarm aan te passen op het correcte tolerantieniveau).
Kies "OK" om kalibratie te starten.
De kalibratie is voltooid.
Als de kalibratie mislukt is, controleer de waardes van de sensors en corrigeer eventuele onjuiste waardes.