Sleutelprogrammering.


Deze functie wordt gebruikt om extra hoofd‐sleutel of sub‐sleutels te registreren in het inmobilizer systeem

Opmerking:

Test voorvereisten.

Procedure:

  1. Kies de functie: Sleutelprogrammering.

  2. Dialoogvenster: Motor uit, ontsteking aan, zie hulp voor verdere informatie. Druk op OK om door te gaan.

  3. Dialoogvenster: Hoofd‐sleutel in het contactslot en ontsteking aan, bevestig met OK.

    • Druk op afbreken om het programmeren te verlaten.

  4. Dialoogvenster: Kies sleutel.

  5. Kies of de nieuwe sleutel een master‐ of een subsleutel moet worden, en druk op OK.

    • Druk op afbreken om het programmeren te verlaten.

  6. Dialoogvenster: Druk op OK en draai dan de ontsteking uit, verwijder de hoofd‐sleutel en steek de sleutel die geprogrammeerd moet worden erin (ontsteking moet uitzijn) binnen 20 sec.

    • Opmerking: Programmering zal mislukken als de tijdslimiet overschreden wordt.

    • Opmerking: Draai de ontsteking niet uit voordat u op OK gedrukt heeft.

    • Opmerking: Ontsteking moet uit zijn wanneer de nieuwe sleutel geprogrammeerd wordt.

  7. Dialoogvenster: Wanneer de veiligheidsindicator stopt met knipperen, ong. 60 sec., draai het contact aan en druk op OK.

    • De veiligheidsindicator bevindt zich op het instrumentpaneel.

  8. Een dialoogvenster toont het aantal geprogrammeerde zend‐/ontvangsleutels en sleuteldiscriminatie.

Als het sleutelprogrammeren mislukt is: