Gezien de toleranties bij de fabricage van injectors kan de ingespoten brandstofhoeveelheid variëren tussen de actuele en de berekende brandstofhoeveelheid. Na fabricage worden deze variaties vastgesteld voor elke injector en er wordt een kalibratiewaarde is bepaald. Deze waarde wordt omgezet in een code die in de injectors is gestanst. Deze code is voor elke cilinder in de motorregeleenheid geprogrammeerd. Gebruikmakend van deze codes corrigeert de motorregeleenheid de berekende brandstofhoeveelheid voor elke cilinder afzonderlijk om de werking van de motor en de gasuitstoot te verbeteren. Met deze functie kunnen nieuwe kalibratiewaarden worden ingevoerd in de motorregeleenheid bij het vervangen van injectors of de motorregeleenheid.
Opmerking:
Indien een injector gerepareerd of vervangen is, moet instellingswaarde die in de injector gedrukt staat overeenkomen met de waarde die opgeslagen zijn in het motor controle module voor die cilinder.
Indien de motor controle module vervangen is, moet een afstelling uitgevoerd worden op alle cilinder injectoren om de nieuwe afstellingwaardes op te slaan in de nieuwe controle module.
De afstellingswaarde die boven op alle injectoren gedrukt staat. Hieronder volgt een voorbeeld van een zevencijferige instellingswaarde.
Test conditie:
Contact aan, motor uit.
Geen fouten in het systeem
Lees de aanopassingswaarde van de injector.
Procedure:
Start de functie.
De opgeslagen waardes voor alle cilinders worden getoond. Indien een waarde veranderd zou moeten worden, druk "JA".
Selecteer op welke cilinder de waarde veranderd dient te worden, vul een nieuwe waarde in en druk op "OK" om op te slaan.
Waarden voor alle cilinders worden opnieuw getoond. Controleer of de nieuwe waarde voor de geselecteerde cilinder is opgeslagen.
Indien geen andere waardes veranderd moeten worden, selecteer "NEE" om deze functie te verlaten.
De functie is uitgevoerd.
Werkt de functie niet, controleer dan de testvoorwaarden en repareer eventuele defecten.