Met deze functie kalibreert u de injector. De kalibratie wordt uitgevoerd na vervanging motorregeleenheid en/of injector.
Test condities:
Motor draait stationair.
Koelmiddeltemperatuur tussen 81 en 94 °C.
Brandstoftemperatuur tussen 31-59 °C.
Alle portieren gesloten.
Alle stroomverbruikers en de AC zijn uit.
Versnelling in neutraalpositie
Druk niet op een van de pedalen tijdens de kalibratie!
Accuspanning hoger dan 13 V.
Het inwerken van de brandstofdrukregelaar is voltooid.
Procedure:
Start de functie.
Er dialoogvenster toont de status van de koelvloeistoftemperatuur, brandstoftemperatuur, systeemspanning en brandstofdrukregelaar. Wacht op de juiste temperatuur, zie testcondities.
Als de brandstofdrukregelaar de volgende status aangeeft: "Niet ingewerkt, verlaat en voer de functie "Werk de brandstofdrukregelaar in" uit.
Druk op OK om het leerproces op te starten.
Een dialoogvenster toont de inwerkingstatus. De functie stopt automatisch als de inwerking voltooid is.
De functie is uitgevoerd.
Als de kalibratie mislukt, controleert u de testvoorwaarden. OPMERKING! De temperatuur dient binnen de limietwaarden te blijven.