Basisinstelling stuurbekrachtiging


Deze functie is voor het initialiseren en afstellen van de stuurbekrachtiging.

De stuurbekrachtiging wijzigt de mate van invloed van het stuur op de wielen, afhankelijk van de rijsnelheid. Dit geeft een directe invloed van het stuur bij lage snelheden en een tragere reactie van de wielen bij hogere snelheden, plus minder slingeren.

Als de regeleenheid voor de dynamische stabiliteitsregeling (DSC/DXC) of de aansluitmodule van de stuurkolom (SZL) vervangen is dan moeten deze worden geprogrammeerd voor gebruik.

Deze bewerking moet worden uitgevoerd na het volgende:

Test condities:

Procedure:

  1. Start de functie.

    • De hoek van de servomotor wordt gereset.

  2. Start de motor.

  3. Druk op OK om de stuurhoeksensor te kalibreren.

  4. Druk "OK" en draai het stuur van de linker naar de rechter aanslag en dan naar het midden. Herhaal dit minstens twee keer.

  5. Het waarschuwingslampje in het combinatie-instrument voor de stuurbekrachtiging gaat uit als de positiehoek van de servomotor juist gekalibreerd is.

  6. Zet de motor en het contact uit. Druk op OK.

  7. Zet het contact aan. Druk op OK.

  8. Druk op OK om het foutgeheugen te wissen.

    • Wijkt het stuur af bij het rechtuit rijden nadat de functie is uitgevoerd, controleer dan de stuurhoek. Bij een accuraat uitgelijnd stuur dient de stuurhoek 0° (+/- 2°) te bedragen. Blijft de hoek afwijken dan voert u deze functie nogmaals uit.