Deze functie wordt gebruikt voor de nulpuntcompensatie van de waarde van de stuurhoeksensor.
Opmerking:
Dekalibratie moet worden uitgevoerd voordat de stuurhoeksensor wordt uitgeschakeld/gedemonteerd. Ook als alleen de stuurhoeksensor wordt gekalibreerd, moet eerst dekalibratie worden uitgevoerd. Tijdens de kalibratie mag het contact niet worden uitgezet. Het kalibreren wordt uitgevoerd in drie opeenvolgende stappen.
Kalibratie moet uitgevoerd worden wanneer:
De ABS‐regeleenheid werd vervangen.
De stuurhoeksensor is vervangen.
De stuurkolom is vervangen.
Carrosseriewerk is uitgevoerd dat invloed heeft op de wielinstelling.
De stuurhoeksensor is ontkoppeld.
Een foutcode die nulcompensatie vereist in de ABS controle‐unit is opgeslagen.
Dekalibratie is uitgevoerd.
Test voorvereisten.
De accuspanning moet hoger zijn dan 12V.
Contact aan, motor uit.
Procedure:
Dekalibratie
Kies de functie: Dekalibratie van de stuurhoek.
Een dialoogvenster geeft aan: Procedure gelukt/mislukt.
Druk op OK
Kalibratie:
Controleer of het stuur zich in de correcte positie bevindt, wanneer de voorwielen recht vooruit wijzen.
Rij de auto rechtuit op een vlakke bodem om te controleren of de auto naar opzij trekt als het stuur in de rechtuitstand wordt gehouden.
Stop de auto en verzeker u ervan dat de voorwielen en het stuur op 1 lijn staan met elkaar.
Kies de functie: Kalibratie van stuurhoeksensor
Een dialoogvenster geeft aan: Procedure gelukt/mislukt.
Druk op OK
Wis de foutcodes die bij de dekalibratie werden opgeslagen.
Maak een proefrit en controleer of de waarde van de stuurhoek in datalijst 5 binnen ±5° ligt.