Deze functie regelt het leerproces voor nieuwe bandendruksensors in auto’s met bandendrukcontrole (TPM = bandendrukcontrole).
Na vervangen van een sensor dient opnieuw een leerproces voor de bandendruksensors te worden uitgevoerd. Alle sensors moeten dit leerproces opnieuw ondergaan, zelfs als slechts één sensor is vervangen.
Test condities:
Contact aan, motor uit.
Activatie-apparatuur voor de bandendruksensor is beschikbaar.
Procedure:
Druk "OK" om de functie te starten.
Een dialoogvenster toont de status voor de bandendruksensors en het leerproces van de bandendruk.
Druk op OK om de ontvanger in de TPM-programmeermodus te zetten. Als de actie succesvol was, klinkt er een kort claxongeluid en het lampje van de richtingaanwijzer linksvoor wordt geactiveerd.
Ga binnen 2 minuten naar het LINKER VOORWIEL en activeer de bandendruksensor om een programmeerbericht te sturen met de activatie-apparatuur. Plaats de activatie-apparatuur tegen de band aan, schuin omhoog tegen het ventiel (zie afbeelding). Als de actie succesvol was, klinkt er een kort claxongeluid en het lampje van de richtingaanwijzer gaat uit. Dan wordt het volgende richtingaanwijzerlampje geactiveerd.
Herhaal stap 4 voor het RECHTER VOORWIEL.
Herhaal stap 4 voor het RECHTER VOORWIEL.
Herhaal stap 4 voor het LINKER ACHTERWIEL.
Als de actie succesvol was, klinkt er een kort claxongeluid en alle lampjes van de richtingaanwijzer gaan uit.
Als een van de bandensensors niet binnen het 2-minuteninterval geprogrammeerd is dan zal het systeem automatisch de programmeermodus afsluiten. Stappen 1-7 moeten worden herhaald.