Deze functie wordt gebruikt om de injectorcodes (kalibratiegegevens) voor de injectors te programmeren. De injectorcodes die zijn opgeslagen in de regeleenheid worden weergegeven. Deze kunnen worden overschreven als er codes zijn die niet overeenkomen met de motorinjectoren.
Dit is het geval als:
Een of meer injectoren vervangen zijn.
De motorregeleenheid is vervangen.
De injectorcode staat boven op elke injector gedrukt.
Draai de ontsteking minsten 30 sec. uit na het voltooien van de injector programmering.
Na een succesvolle injector programmering, draai "Teach-in pilot injectie" (inwerking pilot injectie). Wis handmatig de storingscodes na het voltooien van "Teach-in pilot injectie" (inwerking pilot injectie).
Storingscode "P1601" en alle andere storingscodes kunnen opgeslagen worden inde controle eenheid voordat "Teach-in pilot injectie" (inwerking pilot injectie) gedraaid is.
Test condities:
Accuspanning hoger dan 12 V.
Contact aan, motor uit.
Procedure:
Start de functie.
Injectorcodes weergegeven voor cilinder 1-4.
Druk op"JA" om verder te gaan.
Selecteer de injector die met een nieuwe injectorcode moet worden geprogrammeerd.
Voer de nieuwe injectorcode in.
De nieuwe injectorcode is afgebeeld. Controleer of de juiste injectorcode is ingevoerd.
De functie is uitgevoerd.
Werkt de functie niet, controleer dan de testvoorwaarden en repareer eventuele defecten.
Zet het contact minstens 30 seconden uit.
Draai "Teach-in pilot injectie" (inwerking pilot injectie).