Zelfdiagnose NISSAN


Algemene informatie

Het motormanagementsysteem controleert doorlopend de inputsignalen van de verschillende sensoren in het inspuitsysteem en vergelijkt ze met ingestelde grenswaarden. Als een signaal buiten de grenswaarden valt, slaat de regeleenheid de foutencode op in het geheugen.

De diagnoseaansluiting

Eerdere modellen hebben geen diagnose-aansluiting. Om de mode te wijzigen, draai aan de potentiometer op de regeleenheid. Op recentere modellen, is de diagnoseaansluiting links onder de stuurkolom geplaatst.

Voorkomen van de foutcodes

De foutencodes kunnen afgelezen worden via LEDs op de regeleenheid. De rode LED toont het aantal tientallen in de code; de groene LED toont het aantal eenheden in de code.

Bijv.

Code 12, één rood knippersignaal en twee groene knippersignalen

Foutencodeslijst

11

Krukaspositiesensor

12

Luchtmassameter

13

Koelvloeistoftemperatuursensor

14

Snelheidssensor

21

Ontstekingspositiesignaal ontbreekt

22

Brandstofpomp

23

Stationair toerental-schakelaar

24

Vol gas geven-schakelaar

31

ECU

33

Lambdasensor

34

Pingelsensor

42

Brandstoftemperatuursensor

43

Gaskleppotentiometer

51

Inspuitklep

54

AT-signaal ontbreekt

55

Systeem OK

Autodiagnose - m/88/92

De foutencodes kunnen afgelezen worden via de LEDs op de regeleenheid. Nissan autodiagnose kan vijf verschillende testen uitvoeren, die bekend staan als Modes. Het is mogelijk om de schommelingen van de lambdasonde te zien, om foutencodes af te lezen, verschillende veranderingen in het systeem te controleren etc.

Mode

Ontsteking

Motor

Functie

I

AAN

AAN

Mengselverhoudingcontrole, Monitor A*

II

AAN

AAN

Mengselverhoudingcontrole, Monitor B*

III

AAN

AAN

Foutencodes

IV

AAN

UIT/AAN

Controle schakelaar AAN/UIT-functie

V

AAN

AAN

Real time-diagnose

Er zijn vijf verschillende autodiagnosemodes. Om de mode te wijzigen, draai aan een potentiometer op de regeleenheid.

Mode I

Mengselverhoudingcontrole, Monitor A*

Mode II

Mengselverhoudingcontrole, Monitor B*

Mode III

Foutencodes

Mode IV

Controle schakelaar AAN/UIT-functie

Mode V

Real time-diagnose

* Mode I en II alleen op auto’s met katalysator en lambdasonde

Van mode veranderen

1.

Schakel de ontsteking in of start de motor

2.

Draai de potentiometer volledig met de klok mee

3.

Wanneer de diodes het correcte aantal malen geknipperd hebben, draai de potentiometer volledig met de klok mee

(Eén knippersignaal voor Mode I, twee knippersignalen voor Mode II, etc.)

Van mode veranderen

OPMERKING: Wanneer de ontsteking uitgeschakeld is, verlaat de regeleenheid de autodiagnose.

Van mode veranderen

1.

Schakel de ontsteking in

2.

Maak gedurende tenminste twee seconden een verbinding tussen IGN en CHL in de diagnoseaansluiting

3.

Verwijder de verbinding. Autodiagnose is nu in Mode I

4.

Maak gedurende tenminste twee seconden een verbinding tussen IGN en CHL in de diagnoseaansluiting

5.

Verwijder de verbinding. Autodiagnose is nu in Mode II

OPMERKING: Wanneer de ontsteking uitgeschakeld is, verlaat de regeleenheid de autodiagnose.

Mode I - m/88-92

Mengselverhoudingcontrole, Monitor A

Toont het alterneren van de lambdasonde tussen arm en rijk signaal.

1.

Schakel de ontsteking in

2.

Zet de autodiagnose in Mode 1 (1 knippersignaal)

3.

Start de motor

4.

Hou de groene LED op de regeleenheid in de gaten

5.

De LED moet regelmatig knipperen wanneer de motor warm is

6.

Schakel de ontsteking in

De lambdasonde in een open circuit

- De LED blijft branden of blijft gedoofd

De lambdasonde in een gesloten circuit

- De LED moet regelmatig knipperen bij het pendelen van de lambdasonde

- LED brandt voor arm mengsel

- LED gedoofd voor rijk mengsel

Mode II - m/88-92

Mengselverhoudingcontrole, Monitor B

Toont hoe de regeleenheid het brandstof-luchtmengsel aanpast, bekend als de aanpassing.

1.

Schakel de ontsteking in

2.

Zet de autodiagnose in Mode II (2 knippersignalen)

3.

Start de motor

4.

Hou de rode LED op de regeleenheid in de gaten

5.

De LED moet regelmatig knipperen en tegelijkertijd als de groene LED wanneer de motor warm is

6.

Schakel de ontsteking in

De lambdasonde in een open circuit

- De LEDs blijven branden of blijven gedoofd

De lambdasonde in een gesloten circuit

- De LED moet regelmatig knipperen tegelijkertijd met de groene LED

- LED brandt voor te arm mengsel

- LED gedoofd voor te rijk mengsel

Mode III - m/88-92

Autodiagnose knippercodes

De foutencodes kunnen afgelezen worden via LEDs op de regeleenheid. De rode LED toont het aantal tientallen in de code; de groene LED toont het aantal eenheden.

1.

Start de motor

2.

Zet de autodiagnose in Mode III (drie knippersignalen)

3.

Hou de LEDs op de regeleenheid in de gaten

4.

Schakel de ontsteking in

Code 55 betekent dat er geen fouten opgeslagen zijn in de regeleenheid.

Mode IV - m/88-92

Controle schakelaars AAN/UIT-functie

Controleer het stationair draaien-contact, het startsignaal en de snelheidssensor.

1.

Schakel de ontsteking in

2.

Zet de autodiagnose in Mode IV (vier knippersignalen)

3.

Duw het gaspedaal in – De rode LED gaat branden

4.

Start de motor – De rode LED gaat branden

5.

Krik de auto omhoog en rij sneller dan 20 km/u – Het groene LED gaat branden

6.

Schakel de ontsteking in

Mode V - m/88-92

Real time-diagnose, rijtest

Houdt de krukassensor, de ontstekingsimpulsen en de luchtmassameter in service in de gaten.

1.

Start de motor

2.

Zet de autodiagnose in Mode V (vijf knippersignalen)

3.

Maak een testrit met de auto

4.

De LEDs van de regeleenheid moeten tenminste vijf minuten gedoofd zijn

5.

Schakel de ontsteking in

Mogelijke fouten

Rode LED knippert:

Krukaspositiesensorsignaal defect

Groene LED knippert tweemaal:

Luchtmassametersignaal defect

Groene LED knippert viermaal:

Ontstekingsimpulsen fout

Mode I - m/93 >>

Gloeilampcontrole

1.

Schakel de ontsteking in

2.

Maak gedurende tenminste twee seconden een verbinding tussen IGN en CHL in de diagnoseaansluiting

3.

Verwijder de verbinding. Autodiagnose is nu in Mode I Gloeilampcontrole

4.

Controleer of de motorcontrolelamp brandt *

5.

Schakel de ontsteking in

* Als de motorcontrolelamop niet brandt, is de lamp defect.

Regeleenheid controleren

1.

Schakel de ontsteking in

2.

Maak gedurende tenminste twee seconden een verbinding tussen IGN en CHL in de diagnoseaansluiting

3.

Verwijder de verbinding

4.

Start de motor. Autodiagnose is nu in Mode I Regeleenheid controleren

5.

Controleer of de motorcontrolelamp gedoofd is *

6.

Schakel de ontsteking in

* Als de motorcontrolelamp brandt, is de regeleenheid defect.

Mode II - m/93 >>

Foutencodes

1.

Schakel de ontsteking in

2.

Maak gedurende tenminste twee seconden een verbinding tussen IGN en CHL in de diagnoseaansluiting

3.

Verwijder de verbinding

4.

Maak gedurende tenminste twee seconden een verbinding tussen IGN en CHL in de diagnoseaansluiting

5.

Verwijder de verbinding. Autodiagnose is nu in Mode II Foutencodes

6.

Lees de foutencodes af op de motorcontrolelamp

7.

Schakel de ontsteking in

FoutencodeslijstNissan_Felkodslista93

Controle mengselverhouding

1.

Schakel de ontsteking in

2.

Maak gedurende tenminste twee seconden een verbinding tussen IGN en CHL in de diagnoseaansluiting

3.

Verwijder de verbinding

4.

Maak gedurende tenminste twee seconden een verbinding tussen IGN en CHL in de diagnoseaansluiting

5.

Verwijder de verbinding

6.

Start de motor. Autodiagnose is nu in Mode II Controle mengselverhouding

 

Controleer of de motorcontrolelamp regelmatig knippert *

7.

Schakel de ontsteking in

* Wanneer de motor warm is en met 2000 tpm draait, moet de motorcontrolelampo tenminse vijfmaal per 10 seconden knipperen.

Wis foutcodes

Corrigeer alle fouten in het systeem voor u de foutencodes wist.

De foutencodes worden automatisch gewist Mode IV of V zijn uitgevoerd.

De diagnoseaansluiting

Eerdere modellen hebben geen diagnose-aansluiting. Om de mode te wijzigen, draai aan de potentiometer op de regeleenheid. Op recentere modellen, is de diagnoseaansluiting links onder de stuurkolom geplaatst.

Wis foutcodes

1.

Lees de foutencodes in Mode II

2.

Schakel de ontsteking niet uit

3.

Breng gedurende 2 seconden een verbinding aan tussen IGN en CHK

4.

Maak de lus los en de foutencodes worden gewist

Autodiagnose - m/93 >>

Er zijn twee verschillende autodiagnosemodes. Elke mode heeft twee verschillende staden, afhankelijk van of de motor draait of niet. De mode wordt gewijzigd door een verbinding aan te brengen tussen IGN en CHk in de diagnoseaansluiting.

Mode I

Gloeilampcontrole/controle regeleenheid

Mode II

Foutencodes / Controle mengselverhouding

Voorkomen van de foutcodes

De foutencodes kunnen afgelezen worden op de motorcontrolelamp of op het instrumentenpaneel of op de rode LED van de regeleenheid. De lange knippersignalen (0,6 s) geven het aantal tientallen in de code aan; de korte knippersignalen (0,3 s) het aantal eenheden in de code.

Bijv.

0,6s 0,6s 0,6s 0,9s 0,3s 0,3s 0,3s 0,3s 0,3s

Code 23, twee lange knippersignalen en drie korte knippersignalen

Foutencodeslijst

11

Krukaspositiesensor

12

Luchtmassameter

13

Koelvloeistoftemperatuursensor

14

Snelheidssensor

21

Ontstekingspositiesignaal ontbreekt

22

Brandstofpomp

23

Stationair toerental-schakelaar

24

Vol gas geven-schakelaar

31

ECU

33

Lambdasensor

34

Pingelsensor

42

Brandstoftemperatuursensor

43

Gaskleppotentiometer

51

Inspuitklep

54

AT-signaal ontbreekt

55

Systeem OK