Programmeren inspuiting


Gezien de toleranties bij de fabricage van injectors kan de ingespoten brandstofhoeveelheid variëren tussen de actuele en de berekende brandstofhoeveelheid. Na de productie worden deze afwijkingen vastgesteld en wordt er een instellingswaarde ontwikkeld voor elke injector. Met deze instellingswaardes corrigeert de motor controle module de berekende injectie hoeveelheid en verbetert zo de uitlaat uitstoten. Met deze functie kunnen de twee geïnstalleerde instellingen van de injector veranderd worden of opnieuw opgeslagen worden in de motor controle eenheid.

De volgende letters en cijfers kunnen gebruikt worden voor de instellingswaardes.

Uitlaat klasse EURO 4: 8 tekens (zie afbeelding).

Indien een injector gerepareerd of vervangen wordt, dient gecontroleerd te worden of de gemarkeerde instellingswaarde overeenkomt met de opgeslagen waarde voor die cilinder in de motor controle eenheid. Indien de motor controle eenheid vervangen is, dient een aanpassing uitgevoerd te worden voor alle cilinders zodat alle geïnstalleerde injector´s instellingswaardes opgeslagen worden in een nieuwe controle eenheid.

Test condities:

Procedure:

  1. Start de functie.

  2. De opgeslagen waardes voor alle cilinders worden getoond. Indien een waarde veranderd zou moeten worden, druk "JA".

  3. Selecteer op welke cilinder de waarde veranderd dient te worden, vul een nieuwe waarde in en druk op "OK" om op te slaan.

  4. Waarden voor alle cilinders worden opnieuw getoond. Controleer of de nieuwe waarde voor de geselecteerde cilinder is opgeslagen.

  5. Indien geen andere waardes veranderd moeten worden, selecteer "NEE" om deze functie te verlaten.

  6. De functie is uitgevoerd.

    • Werkt de functie niet, controleer dan de testvoorwaarden en repareer eventuele defecten.