Deze functie wordt gebruikt om de luchtvering te kalibreren.
Er zijn drie verschillende ladingsopties die de kalibratiehoogtes bepalen.
De kalibratie van de niveausensoren wordt uitgevoerd wanneer:
Het regelapparaat werd vervangen.
Er is werk uitgevoerd aan de niveausensoren of deze zijn vervangen.
Kalibratie is gebrekkig.
Opmerking:
Het voertuig zal dan op en neer bewegen wanneer de luchtophanging gekalibreerd wordt.
Daarom is het erg belangrijk dat er geen personen of voorwerpen in het gebied rondom of onder het voertuig liggen, om schade of letsel te voorkomen.
Test condities:
Contact aan. Externe luchttoevoer aangesloten of de motor draait.
Het voertuig moet op een vlakke ondergrond staan.
Bij voertuigen met een hefas dient deze omlaag te worden gebracht.
Geen fouten in het systeem
Procedure:
Selecteer de kalibratiefunctie.
Pas het hoogste niveau aan met de knoppen in het programma.
Kalibreer het hoogste niveau.
Het aanpassen gebeurt met de knoppen van het programma.
Kalibreer het laagste niveau.
Dan kalibreert het voertuig het normale niveau automatisch.
Sla de nieuwe waardes op in het centrale gegevensgeheugen (CDS).
De functie is uitgevoerd.
Het lezen en wissen van de afwisselende foutcodes.