Als gevolg van toleranties bij de fabricage van de injectoren kan de hoeveelheid brandstof die werkelijk genjecteerd wordt variren. Na fabricage wordt de variatie bepaald voor elke injector en een aanpassingswaarde bepaald. Met de aanpassingswaarden corrigeert de ECU de berekende hoeveelheid brandstof geinjecteerd en bijgevolg wordt de uitlaatuitstoot verbeterd Met deze functie kunnen de aanpassingswaarden van de gemonteerde injectoren veranderd worden of opnieuw opgeslagen in de ECU.
Opmerking:
Als een injector opnieuw geplaatst of vervangen wordt moet u de ingedrukte aanpassingswaarde op de injector vergelijken met de in de ECU opgeslagen waarde voor die specifieke injector.
Indien de ECU vervangen wordt moet u een aanpassing doen voor alle cilinders zodat de aanpassingswaarden van alle geinstalleerde injectors opgeslagen zijn in de nieuwe ECU.
Hoe de aanpassingswaarde is opgebouwd hangt af van de uitstootklasse van de motor.
Uitstootklasse EURO 4: Zeven cijfers (zie afbeelding Figuur 1).
Uitstootklasse EURO 3: Zes cijfers (zie afbeelding Figuur 1).
Fig 1.
Fig 2.
Test voorvereisten.
Contact aan, motor uit.
Geen fouten in het systeem
Procedure:
Lees de aanopassingswaarde van de injector.
Start de functie, opgeslagen waarden voor alle silinders worden weergegeven. Als u een waarde wil veranderen, druk "Yes".
Kies voor welke cilinder u de waarde wil veranderen, tik de nieuwe waarde in en druk "OK" om de veranderingen te bewaren.
Waarden voor alle cilinders worden opnieuw getoond. Kijk na dat de nieuwe waarde voor de gekozen cilinder getoond wordt.
Indien geen bijkomende waarden veranderd hoeven te worden druk "NO" om de functie te beindigen.