Kalibratie van de stuurhoek sensor
Deze functie wordt gebruikt om stuuruitslaghoeksensor te kalibreren.
Het kalibreren moet worden uitgevoerd in de volgende gevallen:
De regeleenheid werd vervangen.
Aanpassing van voor- of achteras is uitgevoerd.
Vervanging van de voorste of achterste stuurhoeksensor voor elektronisch geregelde achteras.
Vervanging van centreercilinder.
Opmerking:
Let op: de wielen draaien automatisch.
De kalibratiewaarden worden niet opgeslagen tot het einde van de functie.
Test condities:
Parkeerrem toegepast.
Extra assen (indien gemonteerd) moeten naar beneden.
Voertuig dient onbelast te zijn.
Motor aan.
Voertuig stationair.
Het regelkastje voor de vering moet in positie MAN1 staan.
Procedure:
Zet de stuurversnelling recht vooruit met het stuurwiel.
Controleer of de stuurversnelling recht vooruit staat, met gebruik van de markering op de stuuras en de stuurversnelling.
Controleer dat de aandrijfwielen en loopwielen recht staan met behulp van een meetuitrusting.
Start de motor.
Start de functie.
De kalibratie wordt gestart.
In de volgende stap moet de signaalspanning voor de "voorste stuurhoek sensor" worden gecontroleerd.
Als de waarde binnen het toegestane bereik ligt (0 ±0,5 V) ligt, ga dan verder en kalibreer de nulpositie.
Stel de nulpositie in van de stuurbare achteras.
Als de waarde binnen het toegestane bereik ligt (0 ±0,5 V) ligt, ga dan verder en kalibreer de nulpositie.
De waarden worden blijvend opgeslagen in het volgende dialoogvenster.
Zet het contact uit en wacht ongeveer 10 seconden.
Zet het contact aan.
De functie is uitgevoerd.
Werkt de functie niet, controleer dan de testvoorwaarden en repareer eventuele defecten.