Auto’s die voorzien zijn van Xenon lampen, zullen volgens de wetgeving, een systeem hebben voor automatische lengte controle om niet alleen de statische ladingen gelijk te verdelen maar ook de dynamische ladingen die gebeuren tijdens het remmen en gasgeven. Dit is om ongeldige slijtlaag op auto’s te vermijden. De controle eenheid voor koplampen lengtecontrole gebruikt meerdere verschillende parameters, en actuators om de koplamp instelling te regelen.
Voor de volgende basisinstelling, is de controle functie uitgeschakeld en de koplampen worden gecontroleerd naar aanpassingspositie.
Instelling van koplampen zou uitgevoerd moeten worden zodra:
De controle eenheid voor de koplamp lengtecontrole is vervangen of is opnieuw gecodeerd.
Een koplamp is vervangen of verwijderd en opnieuw geplaatst.
Een actuator voor de koplamp lengtecontrole is vervangen.
Een niveausensor is vervangen.
Test condities:
Contact aan
Accuspanning hoger dan 12 V.
Geen fouten voor niveausensor of opgeslagen actuators.
De controle eenheid voor de koplamp lengtecontrole is correct gecodeerd.
Kort licht aan.
Rempedaal niet ingedrukt.
Het voertuig moet op een vlakke ondergrond staan.
Correcte banddruk.
Koplamplenzen intact en schoon.
Reflectoren en gloeilampen OK.
Auto geladen met één (of 75 kg) in de bestuurders stoel.
Brandstofniveau minstens 90%.
Procedure:
Uitlezen en de hoekafmeting controleren die in percentage op het karkas staan van de koplampen. Het percentage verwijst naar een projectie afstand van 10 meter. Een afmeting van, 1.2% is bijv. 12 centimeter
Start de functie.
Een dialoogbox is verschijnt met de instructie om het korte licht aan te zetten, druk op "OK".
De koplampen zijn nu ingesteld op de aanpassingsstand.
Wanneer de aanpassingsstand bereikt is, verschijnt ere en instructie om de koplampen mechanisch aan te passen. Pas de koplampen mechanisch aan.
Na het instellen van de koplamp, druk op "OK" om de nieuwe controlestand op te slaan. Dit wordt bevestigd met de tekst "Controle Stand opgeslagen".
De functie is uitgevoerd.
Uitlezen en controleren dat er geen foutcodes opgeslagen worden.
Werkt de functie niet, controleer dan de testvoorwaarden en repareer eventuele defecten.