Gezien de toleranties bij de fabricage van injectors kan de ingespoten brandstofhoeveelheid variëren tussen de actuele en de berekende brandstofhoeveelheid. Na fabricage worden deze variaties vastgesteld voor elke injector en er wordt een kalibratiewaarde is bepaald. Deze waarde wordt omgezet in een code die in de injectors is gestanst. Deze code is voor elke cilinder in de motorregeleenheid geprogrammeerd. Gebruikmakend van deze codes corrigeert de motorregeleenheid de berekende brandstofhoeveelheid voor elke cilinder afzonderlijk om de werking van de motor en de gasuitstoot te verbeteren. Met deze functie kunnen nieuwe kalibratiewaarden worden ingevoerd in de motorregeleenheid bij het vervangen van injectors of de motorregeleenheid.
Opmerking:
De injectorcode zit op de label van de injector en bestaat uit 13 tekens (zie onderstaande afbeelding). Het is belangrijk dat de code die is ingevoerd exact hetzelfde is als die op de label van injector.
Test condities:
Contact aan
Parkeerrem toegepast.
Accuspanning hoger dan 20 V.
Procedure:
Selecteer de injector die moet worden geprogrammeerd.
Start de functie.
Controleer test condities
Controleer de huidige injectorcode.
Selecteer om een nieuwe injectorcode in te voeren of niet.
Voer de nieuwe injectorcode in die op de nieuwe label staat van de injector.
Controleer of de nieuwe injectorcode hetzelfde is als degene op de nieuwe label van de injector.
Zet het contact uit.
Wacht 10 seconden.
Zet het contact aan.
Functie voltooid.
Als de functie mislukt controleer de testcondities, los mogelijke fouten op en probeer het nogmaals.