Gezien de toleranties bij de fabricage van injectors kan de ingespoten brandstofhoeveelheid variëren tussen de actuele en de berekende brandstofhoeveelheid. Na fabricage worden deze variaties vastgesteld voor elke injector en er wordt een kalibratiewaarde is bepaald. Deze waarde wordt omgezet in een code die in de injectors is gestanst. Deze code is voor elke cilinder in de motorregeleenheid geprogrammeerd. Gebruikmakend van deze codes corrigeert de motorregeleenheid de berekende brandstofhoeveelheid voor elke cilinder afzonderlijk om de werking van de motor en de gasuitstoot te verbeteren. Met deze functie kunnen nieuwe kalibratiewaarden worden ingevoerd in de motorregeleenheid bij het vervangen van injectors of de motorregeleenheid.
De injectorgegevens bevinden zich op de injector, zie afbeelding. Ze bestaan uit 16 tekens (cijfers en letters).
Opmerking:
De injectoren zijn genummerd aan de hand van de ontstekingsvolgorde, niet de cilindervolgorde. Zie afbeelding.
Injector 1 (cilinder 1)
Injector 2 (cilinder 3)
Injector 3 (cilinder 4)
Injector 4 (cilinder 2)
Injectorgegevens
Cilindernummer
Test condities:
Contact aan, motor uit.
Procedure:
Start de functie.
Volg de instructies op.
De functie is uitgevoerd.
Werkt de functie niet, controleer dan de testvoorwaarden en repareer eventuele defecten.