Gezien de toleranties bij de fabricage van injectors kan de ingespoten brandstofhoeveelheid variëren tussen de actuele en de berekende brandstofhoeveelheid. Na fabricage worden deze variaties vastgesteld voor elke injector en er wordt een kalibratiewaarde is bepaald. Deze waarde wordt omgezet in een code die in de injectors is gestanst. Deze code is voor elke cilinder in de motorregeleenheid geprogrammeerd. Gebruikmakend van deze codes corrigeert de motorregeleenheid de berekende brandstofhoeveelheid voor elke cilinder afzonderlijk om de werking van de motor en de gasuitstoot te verbeteren. Met deze functie kunnen nieuwe kalibratiewaarden worden ingevoerd in de motorregeleenheid bij het vervangen van injectors of de motorregeleenheid.
De injector-code is afgedrukt op het hoofdonderdeel van de injector. Code bestaat uit 6 tekens.
Opmerking:
Na programmering van de motor kan het functioneren van de motor tijdelijk beperkt zijn tot de nieuwe aanpassingswaarden zijn geleerd.
Test condities:
Contact aan, motor uit.
Accuspanning hoger dan 12 V.
Procedure:
Start de functie.
Een dialoogvenster geeft de geprogrammeerde injectorcodes weer. Druk op OK.
Selecteer de injector die moet worden geprogrammeerd in het getoonde dialoogvenster en bevestig met "OK".
Als de injectorcode is gereset, kunt u de functie afsluiten.
Voer de nieuwe injectorcode in het dialoogvenster in en druk op "OK" om met programmeren te stoppen. U dient hoofdletters te gebruiken.
Tekens die mogen worden gebruikt:
1 2 3 4 5 6 7 8
A B C D E F G H J K L M N P R S T U W X Y Z
In een dialoogvenster wordt getoond of het programmeren geslaagd is of mislukt.
Werkt de functie niet, controleer dan de testvoorwaarden en repareer eventuele defecten.