Deze functie wordt gebruikt om de brandstofpomp aan te passen. Met deze aanpassing wordt de integrator component voor het regelsysteem van de brandstofpomp ingeleerd en als permanente waarde opgeslagen in de regeleenheid.
De aanpassing moet worden uitgevoerd als:
De motorregeleenheid is vervangen.
De aanpassingswaarden in de motor regeleenheid zijn gewist.
De brandstofpomp is verwijderd of vervangen.
Test condities:
Geen fouten opgeslagen.
Contact aan, motor uit.
Temperatuur koelvloeistof hoger dan 20 °C.
Temperatuur inlaatlucht boven 5 °C.
Accuspanning hoger dan 12 V.
Procedure:
Start de functie en volg de programma instructies.
Werkt de functie niet, controleer dan de testvoorwaarden en repareer eventuele defecten.