Deze functie wordt gebruikt om te bevestigen dat de ECU de signalen vanuit de snelheidssensors kan lezen en de volgende fouten uitsluit: Ontmagnetiseerde ABS-ringwielen, te groot gat tussen sensorringwiel en wielsensor, beschadigde naaf, niet juist geïnstalleerd/aangesloten sensors.
Opmerking:
De functie wordt gebruikt na het werken op:
Wiellagers.
Naven.
Ringwiel.
Wielsnelheidsensor.
Test condities:
Motor uit.
Contact aan.
Rempedaal niet ingedrukt.
Voertuig zo omhoog gebracht dat de wielen vrijelijk kunnen draaien.
Procedure:
Start de functie.
Selecteer het wiel dat getest moet worden.
Druk op "Start".
Draai het wiel precies één keer rond. Markeer bijvoorbeeld het wiel en de carrosserie.
Druk op "Stop".
De resultaten worden getoond.. Moet ongeveer 60 pins +/-1 zijn.
Herhaal de procedure vanaf stap 2 om de andere wielen te testen.
De functie is uitgevoerd.
Werkt de functie niet, controleer dan de testvoorwaarden en repareer eventuele defecten.