Door het Dynamic Drive systeem heeft het voertuig minder de neiging om te kantelen bij het nemen van bochten. Vibratie wordt sterker gedempt en het voertuig rijdt beter – en comfortabeler – in de bochten. Er worden nieuwe grenswaarden en nulwaarden opgeslagen voor de voorasdruksensor, achterasdruksensor en laterale acceleratiesensor.
Deze functie dient te worden uitgevoerd als:
Het regelapparaat van het Dynamic Drive systeem vervangen is.
De sensor van het Dynamic Drive systeem vervangen is.
Er gewerkt is aan het Dynamic Drive hydraulische systeem.
Het Dynamic Drive regelsysteem is gecodeerd of geprogrammeerd.
De functie omvat de volgende stappen:
Sensorparameters aanleren.
Nulwaarden van het systeem aanleren.
Zelftest Dynamic Drive systeem.
Als deze waarden niet correct worden afgelezen kunnen er storingen in het systeem optreden. Daarom is het belangrijk dat er geen fouten optreden in het systeem bij het uitvoeren van de functie.
Opmerking:
Nooit opstarten als het voertuig op een lift staat.
Test condities:
Contact aan, motor uit.
Geen fouten in het systeem
Olietemperatuur in het hydraulische systeem van de Dynamic Drive: tussen 50°C en 70°C.
Het voertuig moet op een vlakke ondergrond staan.
Alle portieren dienen dicht te zijn.
Gaspedaal volledig vrijzetten.
Er mogen zich geen voorwerpen onder het voertuig of in één van de wielbakken bevinden.
Er mogen zich geen personen vlakbij het voertuig bevinden tijdens het starten aangezien het voertuig kan gaan schommelen.
Procedure:
Start de functie.
Alleen opstarten als het systeem foutloos functioneert. Daarom moeten de foutcodes ook worden gewist bij de volgende stap.
Zet de motor aan en laat deze op bedrijfstemperatuur komen. De stationairsnelheid zal oplopen tot aan een vooraf ingestelde waarde. Zorg daarom dat het gaspedaal niet beweegt tijdens het opstarten.
Het opstarten duurt ongeveer: 40 seconden.
Werkt de functie niet, controleer dan de testvoorwaarden en repareer eventuele defecten.