Deze functie wordt gebruikt om een functie te activeren en te controleren of de uitgangssignalen correct zijn.
Activering is niet continu, het vindt plaats in verschillende cycli.
Test condities:
Motor uit.
Contact aan.
Startonderbreker inactief.
Luchtregeling moet geen 0 zijn.
Procedure:
Start de functie.
Druk op "Start" om de component te activeren.
Druk op "Stop" om de component te inactiveren.
De functie is uitgevoerd.
Werkt de functie niet, controleer dan de testvoorwaarden en repareer eventuele defecten.