Opmerking:
Identificatie van gloeilamp moet uitgevoerd worden na het vervangen van de gloeilamp controle eenheid.
De onderhoudsfunctie dekt twee functies, die nodig zijn in geval van reparatie aan het gloeisysteem, deze moeten uitgevoerd worden in de juiste volgorde om een storing vooraf of schade aan de gloeilampen te voorkomen.
Activering van veiligheidsinvoerveld moet uitgevoerd worden alvorensde gloeilamp te vervangen. Twee foutindicaties zullen ontstaan bij het activeren, deze zullen gewist worden aan het einde van gloeilamp identificatie.
Gloeilamp identificatie moet uitgevoerd worden nadat gloeilamp of gloeilamp controle eenheid vervangen zijn. De functie controleert het onderstaande:
De gloeilamp controle eenheid identificeert alle gloeilampen.
Als correct gloeilamptype geïnstalleerd is.
Die correcte gegevensinvoer wordt geactiveerd in de gloeilamp controle eenheid.
Er worden verschillende gloeilamptypes gebruikt, afhankelijk van het motorvermogen. Onderstaande tabel toont welke motoren en gloeilamptypes er gebruikt worden:
BERU ISS (Metaal) | BERU CGP (Keramiek) | BOSCH GLP5 (Keramiek) | |
N47D16U1 | X | ||
---|---|---|---|
N47D20U1 | X | ||
N47D20O1 | X | ||
N47D20T1 | X | ||
N57D30O1 | X | ||
N57D30T1 | X |
Test condities:
Accu-oplader mag niet aangesloten worden!
Contact aan, motor uit.
Procedure:
Start de functie.
Selecteer de procedure die uitgevoerd moet worden.
Handel volgens de geselecteerde procedure.