Het systeem voor controle van de bandenspanning bestaat uit een ontvanger in de auto en een sensor op elk wiel. Terwijl de auto rijdt, geven de wielsensors regelmatig informatie door.
Deze informatie wordt in de centrale besturingseenheid (BSI) verwerkt. In het datamenu van de centrale besturingseenheid kunnen de parameters van elke sensorstatus en bandenspanning worden afgelezen.
Deze procedure wordt gebruikt bij de leercyclus voor nieuwe bandenspanningsensors op auto’s met bandenspanningcontrole.
Wanneer een sensor wordt vervangen, moet de leercyclus voor de bandenspanningsensor worden uitgevoerd.
Opmerking:
Als één sensor wordt vervangen, moeten toch alle sensors de leercyclus doorlopen.
Bij het uitvoeren van de leercyclus moet elke sensor volgens een automatische procedure met een opvraagbare sensor activator 8 seconden worden geactiveerd.
NB.
Als de leercyclus is mislukt, moet de motor worden afgezet en de communicatie met het systeem worden onderbroken voordat het opnieuw wordt geprobeerd.
Testcondities:
Motor draait stationair.
Activator voor de bandenspanningsensor beschikbaar.
Uitvoering:
Kies de functie: Leercyclus controle bandenspanning.
Een dialoogvenster geeft de te activeren sensor aan.
Activeer binnen 60 seconden de sensor gedurende 8 seconden met de sensor activator.
Bevestig met de OK knop.
Het dialoogvenster: “Leercyclus wielsensors actief”
De procedure loopt volgens punt 2 en verder tot alle sensors de leercyclus hebben doorlopen.
Het dialoogvenster: Als alle sensors de cyclus hebben doorlopen verschijnt “Leercyclus wielsensors voltooid”.
Bevestig met de OK knop.
Rijd het voertuig met een snelheid boven 50 km/u en controleer aan de hand van de parameters in de datalijst of alle sensors werken.