Met deze functie controleert u de werking van de relais van de achteruitrijlichten en de begrenzer.
Met de schakelhendel in stand "N", dient het relais van de achteruitrijlichten op "Inactief" te staan en het relais van de begrenzer op "Actief". Tijdens de test kunt u de status zien van de relais van de achteruitrijlichten en begrenzer.
Relais begrenzer ="Actief" Motor kan gestart worden.
Relais begrenzer ="Inactief" Motor kan niet gestart worden.
Relais achteruitrijlichten ="Actief" achteruitrijlichten aan.
Relais achteruitrijlichten ="Inactief" achteruitrijlichten uit.
Test condities:
Parkeerrem toegepast.
Contact aan
Motor uit.
Accuvoltage boven 20 V.
Versnelling in positie "N".
Procedure:
Selecteer de functie en druk op “OK”.
Een dialoogvenster toont de testvoorwaarden.
Controleer of het relais van de achteruitrijlichten op "Inactief" staat.
Controleer of het relais van de begrenzer op “Actief” staat.
Zet de schakelhendel in stand "R". Controleer of het relais van de achteruitrijlichten op "Actief" staat en of de achteruitrijlichten aan zijn. Controleer of het relais van de begrenzer op “Inactief” staat.
Activeer het relais van de achteruitrijlichten met het diagnostische programma. Controleer of de status op “Actief” staat en of de achteruitrijlichten aan zijn.
Deactiveer het relais van de achteruitrijlichten met het diagnostische programma. Controleer of de status op “Inactief” staat en of de achteruitrijlichten uit zijn.
Activeer het relais van de begrenzer met het diagnostische programma. Controleer of de status op “Actief” staat.
Activeer het relais van de begrenzer met het diagnostische programma. Controleer of de status op “Actief” staat.
De functie is uitgevoerd.
Werkt de functie niet, controleer dan de testvoorwaarden en repareer eventuele defecten.