Deze functie wordt gebruikt om de injectie hoeveelheid voor de injector aan te passen. Deze functie wordt gebruikt nadat de functie voor de motorinstelling is gebruikt.
Test condities:
Motor aan.
Alle stroomverbruikers zijn afgekoppeld.
Motortemperatuur tussen 65 en 95 °C.
Temperatuur inlaatlucht tussen 15 ºC - 65 °C.
Brandstoftemperatuur tussen 30 ºC - 60 °C.
Raak geen enkele bediening of pedaal aan terwijl de functie in behandeling is.
Procedure:
Start de functie.
Volg de programma instructies.
De functie is uitgevoerd.
Werkt de functie niet, controleer dan de testvoorwaarden en repareer eventuele defecten.