Gateway configureren


Om de verschillende regeleenheden die zijn aangesloten op de CAN-bus met elkaar te laten communiceren zijn deze verbonden via een regeleenheid die gateway wordt genoemd. De gateway communiceert met alle regeleenheden in de auto. Bij aflezing van de gateway-codes worden de regeleenheden die zijn geprogrammeerd aangeduid als "gecodeerd". De rest wordt aangeduid als "Niet gecodeerd". Als een regeleenheid voor een aanhanger moet worden bijgeplaatst dan dient de status van deze regeleenheid te worden gewijzigd in "gecodeerd" in de gateway zodat andere regeleenheden hiermee informatie kunnen uitwisselen. Regeleenheden kunnen ook vanuit de gateway worden gedecodeerd.

Opmerking:

Test condities:

Procedure:

  1. Selecteer de functie.

  2. Een dialoogvenster met keuzelijst toont de regeleenheden die op de auto kunnen worden aangesloten. Geprogrammeerde regeleenheden worden aangeduid als "gecodeerd" en de rest als "niet gecodeerd".

  3. Om een regeleenheid te programmeren of de programmering ongedaan te maken, selecteert u de betreffende regeleenheid in de keuzelijst. Druk op OK.

  4. De codering is uitgevoerd.

  5. "Codering OK" wordt getoond als het coderen is geslaagd.

  6. Druk "OK" om de functie te verlaten.

  7. Controleer of er foutcodes zijn opgeslagen in een van de betreffende regeleenheden.